Matt Boggie staat aan het hoofd van het Research & Development Lab van The New York Times en was een van de sprekers op het Mediapark Jaarcongres. Het Stimuleringsfonds organiseerde een expertsessie waarbij Boggie inging op de werkwijze van het R&D Lab. Nederlandse media experts reageerden hierop vanuit hun eigen ervaring.
Verslag van Pieter Rebel (Stimuleringsfonds voor de Journalistiek). Dit artikel verscheen eerder op persinnovatie.nl
Het R&D Lab van The New York Times bestaat uit acht man, vertelt Boggie. Een bescheiden afdeling, op een totaal van zo’n tweeduizend werknemers. De afdeling bestaat uit mensen met veel verschillende achtergronden en disciplines. Wat ze gemeen hebben is dat ze allemaal kunnen programmeren. Voordeel daarvan is dat als ze een idee hebben, ze daar ook direct zelf mee aan de slag kunnen. De diversiteit van het team – de een komt uit de game industrie, de andere uit het design – is volgens Boggie erg belangrijk. “Mensen hoeven niet per se een journalistieke achtergrond te hebben. Je weet nooit wat de volgende tool zal zijn die je gaat ontwikkelen. Met een hele brede basis aan kennis zit je dan altijd goed.”
Belangrijk onderdeel van de strategie van het lab is om van een idee zo snel mogelijk een prototype te maken. “Met dat prototype kunnen we gelijk de redactievloer op om te kijken wat journalisten ervan vinden.” Die werkwijze is volgens Boggie beter dan producten eerst helemaal uitkristalliseren en er later achter komen dat er toch geen vraag naar is. Wanneer er vanuit de zaal gevraagd wordt wat de selectiecriteria zijn voor te ontwikkelen tools, blijkt dat de nieuwsgierigheid van de ontwikkelaars het belangrijkste is. “Iemand heeft een idee en vanuit die passie wordt dat verder ontwikkeld. Verder is het belangrijk om patronen te ontdekken. Zaken waarvan je merkt dat ze steeds weer gebeuren of plaatsvinden, daar kan je misschien wel iets van maken.”
Wanneer het lab een idee of prototype ontwikkeld heeft, wordt feedback gevraagd van de redacties, maar andersom geeft het lab nog weinig feedback op content. Wel wordt er gekeken waar artikelen een dead end hebben. Als voorbeeld noemt Boggie een stuk over opvallende sportoutfits tijdens de Olympische Spelen in Sotsji. Dat artikel viel binnen de mode-categorie, wat op zich niet vreemd was. Maar mensen die via Twitter iets over Sotsji gelezen hadden en op de pagina terecht kwamen, hadden een ander verwachtingspatroon en wilden meer over sport dan mode lezen. “Dat kan een dead end zijn voor de bezoekers en dat kunnen wij door datastromen te analyseren in kaart brengen.” Naast het geven van advies op basis van datastromen houdt het lab zich niet bezig met de inhoud of vertelvorm van artikelen. Dat is iets heiligs, waar alleen de redactie over gaat, vertelt Boggie.
Nadat Boggie heeft verteld over het R&D Lab, reageert een panel van Nederlandse media experts vanuit hun eigen bedrijf op zijn verhaal. Ward Wijndelts, business developer bij NRC, is vooral te spreken over de manier waarop het R&D Lab van Boggie al snel een prototype maakt en hiermee de nieuwsvloer op gaat. “Wat ik hier leer is dat als we een idee hebben, we sneller naar de redactie moeten om hierover te praten.”
Lara Ankersmit, hoofd digitale media bij de NOS, is niet onbekend met deze manier van werken. “We werken tegenwoordig veel met datavisualisaties. Van ons team van tien mensen hebben we er twee op de redactie gezet zodat ze samen met redacteuren visualisaties konden gaan ontwikkelen en kijken waar behoefte aan was in de praktijk.”
Frank Mekkelholt, onlangs begonnen als innovatie manager bij De Persgroep, vertelt dat ze zich sterk op productontwikkeling richten. Daarbij wordt binnen de organisatie gekeken waar behoefte aan is. “We werken ook veel samen met jongeren, die digital native zijn. Ik ben nog steeds verbaasd over het internet, zij niet, het is als stroom voor ze.” Christel van den Hazel, directeur advertising bij de Persgroep, gaat vanuit het publiek nog wat dieper in op de uitdagingen van innovatie. “Het heeft ook veel te maken met oude culturen waar je doorheen moet. Technologie kan alles, het gaat om de mensen.”
“Faal je niet, dan innoveer je niet” zei Eric Newton onlangs nog, en zo denken de meeste aanwezigen in de zaal er ook over. Maar welke projecten zijn er de afgelopen tijd eigenlijk mislukt bij de Nederlandse mediabedrijven?
Ankersmit vertelt dat het ‘tweede scherm’ dat de NOS voor Nieuwsuur heeft ontwikkeld uiteindelijk een mislukking bleek. Bij NRC gaat de stekker uit de Reader-app Opinie & Debat. Wijndelts vertelt dat de app slechts een paar honderd gebruikers had. “De app is ontwikkeld vanuit een idee van de krant, maar daarbij is te weinig nagedacht over de behoeftes van de gebruiker.”
Bart Brouwers, hoofd business development bij TMG: “Het is een kwestie van heel veel proberen en er af en toe een pareltje uithalen. Innovatie moet een vast onderdeel van je bedrijf zijn, maar dat is wel iets waar je voor moet blijven vechten. Iedereen binnen je bedrijf moet overtuigd zijn van de noodzaak, dat is elke dag weer een gevecht.” Ankersmit sluit af met de boodschap dat je de successen die je hebt moet vieren. “Dan ziet iedereen waar je mee bezig bent en dat het werkt, en zal de hele organisatie achter je staan en trots zijn.”